Gebeurtenis Internationale Jaar van Gehandicapten

Project 81: de lange weg naar toegankelijkheid

"We liepen op de zaken vooruit. Door deze zoekmachines konden mensen zich eindelijk inlezen en waren ze dus beter geïnformeerd over allerlei beperkingen. Zo creëerden we kansen en zorgden we voor meer gelijkheid."

Nationaal Informatie Systeem

Artikel over de mogelijke komst van een Nationaal Informatie Systeem, verschenen op 19 juli 1982. Bron: Het Nederlands Dagblad

Het was een aardig product. Een mooi begin: een impuls voor de informatiemaatschappij die we vandaag de dag kennen. Tijdens het 'Internationale Jaar van Gehandicapten' in 1981 opperde men het idee om zoveel mogelijk beschikbare informatie op een centraal punt bijeen te brengen. ‘Integratie’ en ‘emancipatie’ waren veel gehoorde principes: de samenleving moest aan de slag! Een van de meest wezenlijke sociale problemen waar men in de zorg tegenaan liep was namelijk het gebrek aan toegankelijke informatievoorziening. Het is in ons internettijdperk al niet makkelijk om informatie te verkrijgen met betrekking tot bijvoorbeeld sociale verzekeringen, medische behandelingen en financiële regelingen voor zaken als vervoer of aanpassingen in huis. In de jaren '80 moet dit een regelrechte ramp zijn geweest. De overheid stelde daarom in het teken van het Internationale Jaar een commissie aan om de mogelijkheden te onderzoeken voor een ‘Nationaal Informatiesysteem voor Gehandicapten’ (NIG), om zo de overvloedige informatie voor iedereen makkelijker bereikbaar te maken. Het onderzoek kreeg de naam ‘project 81.’ 

Het onderzoeksrapport: waar ging het mis?

Aanbieding van het SRI-rapport aan Minister Gardeniers-Berendsen. Beeld: 'Internationaal jaar van gehandicapten 1981: verslag van de werkzaamheden'

In 1982 werd het eindrapport van het onderzoek op een ‘Info-markt voor Gehandicapten’ overhandigd aan de toenmalige minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, Til Gardeniers-Berendsen. Hieruit kwamen een aantal voorname problemen naar voren. Ten eerste was de beschikbare informatie vaak niet bruikbaar en daarnaast zeer ontoegankelijk. Op de tweede plaats was bewustwording een groot probleem: men wist vaak niet dat er informatie over bepaalde onderwerpen beschikbaar was. Daarbij was het moeilijk om erachter te komen tot welke instanties of specialisten men zich moest wenden om kennis te vergaren. Er was dus een duidelijk maatschappelijk tekort aan begrip voor de behoeften van mensen met een beperking. Generalisatie en onwetendheid rondom dit thema waren alomtegenwoordig.

De eerste 'info-markt Gehandicapten' in Nederland (1980) werd door zo'n 15.000 geïnteresseerden bezocht. Beeld: TH-berichten, weekblad Technische Hogeschool Eindhoven

De gebrekkige informatiestroom kwam voort uit infrastructurele problemen en het ontbreken van één centraal punt waar informatie kon worden verkregen. Verantwoordelijkheden voor verschillende instellingen werden niet goed afgebakend, er was een slechte verdeling van financiën, benedenmaatse beleidsontwikkeling en heftige concurrentie tussen organisaties. Onderzoeksinstelling SRI pleitte voor een ‘geautomatiseerd nationaal informatiesysteem met een gedecentraliseerde dataopslag en toegankelijkheden.’ Met andere woorden: een landelijk centrum met toegang tot belangrijke informatie via telefoon- en computerterminals, ook voor mensen met zintuiglijke beperkingen.

 

Medewerkers aan het woord: een geslaagd project?

Het onderzoek had zijn vruchten afgeworpen en het systeem kwam er uiteindelijk. Om meer inzicht te krijgen in hoe dit alles in zijn werk ging sprak ik met Rolf van Olst en Frits de Jong, oud-medewerkers van het Nationaal Informatiesysteem voor Gehandicapten. Zij waren erbij toen het NIG opgezet werd in 1984, vervolgens werd ondergebracht in het 'Informatie en Documentatiecentrum voor Gehandicapten' in Utrecht en uiteindelijk opging in het 'Nationaal Instituut voor Zorg en Welzijn'. Dit werd later weer opgesplitst in de huidige kenniscentra 'Nederlands Jeugd Instituut' (NJI), Vilans, Movisie en de stichting voor facilitaire diensten, Sekondant.   

Artikel gepubliceerd op 26 januari 1991, over het verschijnen van de CD-ROM op de 'zorgmarkt'. Bron: De Telegraaf

Tijdens de opbouw van het systeem, zo vertellen beiden, gingen ze het land door om dienstverleners te werven en te informeren over hun werkzaamheden met betrekking tot verschillende thema’s. Het gaat dan bijvoorbeeld om informatie over wonen, werken, vakantie en onderwijs: alles met betrekking tot uiteenlopende vormen van beperking. Er moest ook kennis in huis zijn over boeken en films. Daarnaast werd er gewerkt aan een sociale kaart: welke organisatie doet wat en waar doen ze dat? Beiden heren benadrukken dat dit een tijdperk was waarin het internet nog niet bestond: ‘we ontwikkelden zelf bepaalde zoeksystemen om de informatie te beheren. In het begin werd alles nog op floppydisks (“floppen”) gezet, maar omdat we zo’n grote groei doormaakten moesten we overstappen naar een groter medium; dat werd uiteindelijk de Cd-rom. En die werden dan weer verkocht aan dienstverleners,’ aldus Frits.

 

Rolf van Olst. Beeld: Paul Stam

In het kort: Rolf heeft gestudeerd aan de HTS en is Elektrotechnisch Ingenieur, met een specifieke interesse voor medische techniek. ‘Ik wilde altijd al de zorg in, iets voor andere mensen betekenen,’ zo zegt hij, ‘Maar in deze periode zochten ze geen technische mensen in de zorg, dus ik kon eerst niets vinden. Uiteindelijk kwam ik bij het NIG terecht.’

 

 

Frits de Jong en zijn vrouw Liza Daane. Beeld: Paul Stam

In het kort: Frits studeerde destijds Ruimtelijke Economie en volgde een bijvak automatische informatieverwerking. ‘Ik was bezig met mijn doctoraal in Rotterdam, dat is nu de Master, maar ik wilde graag stoppen en een baan vinden. Zo rolde ik binnen bij het informatiecentrum. Die opleiding heb ik uiteindelijk niet eens meer afgemaakt, haha.’

 

Stel je voor: een tijd zonder internet, zonder computer en zonder mobiele telefoon. Er is een grote berg met informatie beschikbaar, die aan de man gebracht moet worden om de wereld een meer inclusieve plaats te maken. En jij mag daaraan meewerken. Wat zou er door je heengaan? Rolf is er vrij nuchter onder: ‘Ja, we waren opzich wel innovatief’, zegt hij enigszins terughoudend. ‘We liepen op de zaken vooruit. Door deze zoekmachines konden mensen zich eindelijk inlezen en waren ze dus beter geïnformeerd over allerlei beperkingen. Zo creëerden we kansen en zorgden we voor meer gelijkheid en toegankelijkheid.’

Frits noemt het een ‘aardig systeem’ en is wel te spreken over het resultaat. ‘Het was een geslaagd project,’ zegt hij. Rolf kijkt bedenkelijk als hij komt te spreken over het verloop van het zijn carrière: ‘Het bijzondere van die periode is dat alles nog zo langzaam leek te gaan in vergelijking met nu. De techniek heeft ons nu achterhaald, in de vorm van het internet, maar voordat we daarbij uitkwamen moesten er een hele hoop stappen worden gezet. Dat noemen we geschiedenis. Maar achteraf,’ stelt hij zichzelf de vraag, ‘achteraf hebben we een hoop gedaan en veel beleefd, maar heeft het ook daadwerkelijk wat betekend? Heeft het een rol gespeeld bij de informatie die nu ontsloten wordt?’

Waar staan we nu?

In 1981 legde men veel nadruk op principes als ‘toegankelijkheid', ‘emancipatie’ en ‘integratie’. Dat is heel erg mooi natuurlijk, maar ze hebben pas betekenis als ze het startpunt van handelen zijn. Men schreef foldermateriaal vol met uitroepen als ‘meedoen in gelijkwaardigheid’, maar ook dit blijven holle frasen als er in de praktijk niets gebeurt. In Nederland hebben zo’n twee miljoen mensen een beperking. Ze zijn slechtziend, blind of doof, hebben een lichamelijke of verstandelijke beperking of psychische problemen. ‘Gewoon meedoen’ is voor hen nog steeds niet vanzelfsprekend. Sinds 2016 geldt daarom het VN-verdrag handicap in Nederland, met als doel de positie van mensen met een handicap verbeteren.

In Amerika voelen wij ons veel meer thuis, omdat alles toegankelijk is. Architecten moeten er rekening mee houden dat mensen met een rolstoel naar binnen moeten kunnen. In Nederland moet je eerst uitzoeken of ze een invalidentoilet hebben voordat je ergens heengaat.

Ik zit tegenover Frits. Hij zit in een rolstoel door toedoen van de polio-epidemie in 1956. Zijn vrouw Liza, die hij heeft leren kennen toen ze beiden bij het informatiesysteem werkzaam waren, is inmiddels ook aangeschoven. Ik stel hen de vraag: is gelijkwaardigheid in de praktijk dichterbij gebracht? Heeft het ook daadwerkelijk wat betekend? Ze hebben beiden het gevoel dat de situatie in Nederland aan het verslechteren is de afgelopen jaren. Ze zijn van mening dat het beleid weer landelijk moet worden aangepakt, vanwege de grote verschillen tussen gemeentes onderling. De informatiestromen zijn ook met de komst van het internet nog steeds onderhevig aan bureaucratische rompslomp. Mensen weten niet waar ze recht op hebben, waar ze moeten zoeken en met wie ze moeten praten. Het Nederlandse beleid lijkt daarnaast weinig consistent; centralisatie en decentralisatie wisselen elkaar af, steeds met geld als belangrijkste beweegreden.

‘Daarbij is het VN-verdrag handicap hier ontzettend laat geratificeerd,’ zegt Liza stellig en met veel betrokkenheid. ‘In Amerika voelen wij ons veel meer thuis, omdat alles toegankelijk is. Architecten moeten er rekening mee houden dat mensen met een rolstoel naar binnen moeten kunnen. In Nederland moet je eerst uitzoeken of ze een invalidetoilet hebben voordat je ergens heengaat. Bijvoorbeeld: toen het Nationaal Instituut voor Zorg en Welzijn werd opgesplitst, was het gewoon niet goed geregeld. Het gebouw waar Frits werkte werd omgevormd tot een voor hem moeilijk toegankelijke “flexplek”. Toen we daarover een opmerking maakten, kregen we als reactie: “sorry, maar we kunnen niet met iedereen rekening houden.”’

Het jaar gaf uiteraard een enorme impuls aan zaken als toegankelijkheid, maar tegenwoordig staat het niet meer op de agenda. Er zou eigenlijk een follow-up moeten komen met een antwoord op de vraag: wat is er nu eigenlijk gerealiseerd?

Een belangrijke vraag voor Nederland en de wereld is hoe je beleid implementeert voor op de lange termijn. Hier is ook tijdens het Internationale Jaar niet goed over nagedacht, daar de situatie weer achteruit lijkt te gaan. ‘Kijk,’ zegt Frits afsluitend, ‘het jaar gaf uiteraard een enorme impuls aan zaken als toegankelijkheid, maar tegenwoordig staat het niet meer op de agenda. Er zou eigenlijk een follow-up moeten komen met een antwoord op de vraag: wat is er nu eigenlijk gerealiseerd? Het stadium van labelen en ongelijkwaardigheid zijn we in Nederland inmiddels wel voorbij. We zouden voor inclusiviteit moeten staan, met een brede toegankelijkheid in samenleving. Het is de 21eeuw, kom op!’ 

 

Met dank aan:

Rolf van Olst, Frits de Jong en Liza Daane

 

Geschreven door:

Paul Stam