Gebeurtenis Internationale Jaar van Gehandicapten

Openen van gesloten instituten

De geschiedenis van het Koninklijk Instituut tot Onderwijs voor Blinden en Slechtzienden

Na het uitkomen van de nota Nieuwe Wegen in de hulpverlening aan blinden en slechtzienden in 1980 wendde het Koninklijk Instituut tot Onderwijs voor Slechtzienden en Blinden zich tot de overheid. Ze wilde een verandering teweeg brengen in het onderwijs voor kinderen met een visuele beperking. Hoe was het onderwijs voor kinderen met een visuele beperking daarvoor geregeld?

Vroege prent van het Instituut tot Onderwijs van Blinden in Amsterdam waarbij kinderen met een visuele beperking worden afgebeeld die onderwijs volgen. (ca. 1810) Afbeelding: Stadsarchief Amsterdam

Het zal een bijzondere dag zijn geweest in 1932 toen het Instituut tot Onderwijs van Blinden in Huizen zijn deuren opende. De oorsprong van dit instituut lag in Amsterdam waar in 1808 een eerste gebouw werd opgericht vanuit de vrijmetselaarsbeweging. Op dat moment waren ze verantwoordelijk voor drie leerlingen. Gedurende de rest van de negentiende eeuw kwamen er ook op andere plekken in Nederland verscheidene instituten bij die voorzagen in de zorg voor blinden. Alle waren gericht op het intern opvoeden en onderwijzen van kinderen met een visuele beperking. Door overbevolking van het instituut in Amsterdam werd door de organisatie besloten een groter instituut te bouwen in Huizen. Op deze manier kon worden voorzien in de zorgbehoefte van een toenemend aantal mensen met een visuele beperking.

Bij de opening van het vergrote instituut in Huizen waren speciale gasten uitgenodigd, namelijk de Koningin der Nederlanden Wilhelmina en haar dochter de kroonprinses Juliana. Omgeven door een enorme mensenmassa reden zij door het kleine plaatsje Huizen. Een evenement als deze was typisch voor de manier waarop mensen omgingen met liefdadigheid in de twintigste eeuw. Door aanwezig te zijn en hun naam te verbinden aan een instituut dat zich inzet voor de ‘zwakkeren’ van de maatschappij kon hun eigen status betreffende liefdadigheid ook groeien.

Het Instituut tot Onderwijs van Blinden in Huizen. Fragment uit een video over de opening waar onder andere Koningin Wilhelmina en kroonprinses Juliana aanwezig waren. (1932) Film: Beeld en Geluid

Opvallend aan de opening in 1932 was dat zowel het instituut van binnen als de mensen in het instituut niet worden getoond. De euforie van het zien van de Koningin en haar dochter overschaduwden dat wat er aan de hand was: de opening van een instituut voor mensen die buiten de maatschappij geplaatst werden. Hoe open het evenement lijkt, hoe gesloten is de deur van het instituut zelf. Dit was vergelijkbaar met de algehele tendens in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw waarbij mensen zich niet bewust waren van mensen met een beperking. Voor blinden en slechtzienden gold dat kinderen op een jonge leeftijd uit hun veilige omgeving werden gehaald en geplaatst werden in één van de blindeninstituten in Nederland. Deze instituten waren ingericht om te voorzien in onderwijs, zorg en werk. De meeste mensen met een visuele beperking bleven daar de rest van hun leven omdat verwacht werd dat dat het beste was voor de persoonlijke ontwikkeling van deze mensen.

Negatieve ervaringen

Verschillende blinde kinderen hadden niet de positieve ervaring als het gaat om persoonlijke ontwikkeling. Voor velen was het moeilijk om hun veilige thuissituatie, waar hun ouders voor hen zorgden, te verlaten naar een plek waar complete vreemden de zorg voor hen droegen. Daarnaast was het een autoritaire en strenge omgeving waar weinig momenten waren voor vrije tijd vanwege het strakke schema dat gevolgd moest worden. Daar kwam nog bij dat straffen aan de orde van de dag waren, zoals Jules de Corte vertelde in een radio-interview in 1991. Als kleine jongen woonde hij tussen 1931 en 1945 in het Katholieke instituut St. Henricus in Grave. De Corte kon zich nog herinneren dat hij iets dat hij bezat wilde ruilen met een medeleerling. Toen één van de superieuren dat ontdekte werden beide jongens gestraft. Ze werden gedwongen om driemaal op één dag een halfuur in complete stilte in een lokaal te zitten. Dit was één van de mildere straffen want ook fysieke straffen zoals het slaan van kinderen werden uitgedeeld.

Klaslokaal in het Instituut tot Onderwijs van Blinden in Amsterdam waarbij acht kinderen met een visuele beperking les krijgen op een braillemachine van een mannelijke docent. (ca. 1900) Foto: Stadsarchief Amsterdam

Vanwege praktijken als deze besloten verschillende ouders om hun kinderen uit zulke instituten te halen en weer terug te brengen naar hun veilige omgeving met vrienden en familie. In datzelfde radio-interview uit 1991 vertelde Bert Theunis zijn ervaringen. Hij was een van de jongens in Visio, het instituut voor blinden in Bussum, net na de Tweede Wereldoorlog. De autoriteit maakte hem als klein jongetje bang: 'het had meer weg van een gesticht.' Als elfjarige was hij gewend aan een mate van vrijheid die hij totaal moest inleveren op het moment dat hij geplaatst werd in het instituut. Zijn ouders besloten dat het instituut geen plek was voor hem waardoor hij zijn vrijheid weer terugkreeg op het moment dat hij weer bij zijn ouders ging wonen.

Periode van verandering

In de loop van de tijd veranderde er veel in de belevenis van kinderen. Bijvoorbeeld bij Sonja Sprenkels die begin jaren tachtig werd geplaatst op het christelijke Bartimeus instituut. Wat haar voornamelijk is bijgebleven, zijn de familiaire verhoudingen. Zo waren er voor elke zes à zeven leerlingen van ongeveer dezelfde leeftijd een mannelijke en vrouwelijke groepsleider om dat familiegevoel te creëren. Voor het onderwijs gold dat er veel persoonlijke aandacht was. Er werd lesgegeven in kleine groepen waardoor de aandacht makkelijk verdeeld kon worden. Ondanks dat de dag een strak schema had waren er genoeg momenten voor ontspanning. Daarnaast had iedereen een eigen kamer waardoor je je makkelijk kon terugtrekken mocht je daar behoefte aan hebben. In overleg waren er tevens mogelijkheden voor extra sportlessen of andere vormen van ontspanning.

Dit past in de trend na de Tweede Wereldoorlog die omschreven kan worden als een tijd van veranderingen. De verschillende instituten openden stukje bij beetje. Zo kon Jules de Corte zich herinneren dat in de periode van stabilisering in de oorlog, de strenge discipline van de jaren daarvoor verdween. Helaas voor hem werd het strenge beleid na een tijdje weer ingevoerd. Dat was voor De Corte het moment om het instituut te verlaten en door zijn leeftijd was hij in de mogelijkheid om meteen aan het werk te gaan. Anders was dat voor Bert Theunis die na zijn verblijf in het instituut geplaatst werd op een reguliere school. Voor hem, als eerste blinde leerling op die school, kwamen er een hoop moeilijkheden op zijn pad, maar hij was uiteindelijk in staat om zijn onderwijsperiode succesvol af te sluiten.

De voorbeelden van beide mannen laten zien dat het instituut zich langzaamaan opende waardoor dat niet meer deze instituten niet meer de enige mogelijkheid was voor kinderen met een visuele beperking. Over de jaren waren al verschillende organisaties opgestaan om te wijzen op de manier waarop mensen met een visuele beperking onderdeel konden worden van de maatschappij. Zoals de Nederlandse Blindenbond die geheel bestond uit ervaringsdeskundigen. Zij hadden ervaren wat de situatie was in de verschillende instituten en wilden de overheid bereiken om echt wat te veranderen aan de autoritaire organisatie in de instituten en de uitsluiting van blinden in de maatschappij. Ze gebruikten leuzen als:

De stem der blinden, een stem van recht en menselijkheid [zal haar weg] vinden en klinken tot de overheid.

In de loop van de tijd kwam er ook vanuit andere groepen een roep om verandering. Zoals begin jaren tachtig toen het Koninklijk Instituut tot Onderwijs voor Blinden en Slechtzienden een nota publiceerde. Het instituut had grootschalig onderzoek gedaan naar de behoeften in de zorg voor mensen met een visuele beperking, en in het bijzonder hoe het onderwijs voor de kinderen met een visuele beperking het best geregeld kon worden. Naast het spreken met professionals uit de gezondheidszorg werden ook ouders betrokken bij het onderzoek. De belangrijkste uitkomst was dat het instituut ervoor wilde zorgen dat kinderen konden opgroeien in hun eigen omgeving. Door extra begeleiding vanuit regionale centra konden deze kinderen op dezelfde manier onderwijs volgen als ieder ander. Kinderen met een visuele beperking konden op deze manier makkelijker meedraaien in de maatschappij dan wanneer zij in een instituut waren geplaatst. Het Koninklijk Instituut wilde hiermee de overheid bereiken en daadwerkelijk een verandering in gang zetten. Uiteindelijk zijn deze regionale centra opgezet uit de organisatie van de verschillende instituten.

Slot

Na twee jaar op het Bartimeus volgde Sonja onderwijs op een reguliere school. Waar ze in het Bartimeus de persoonlijke aandacht prettig vond, was het voordeel in het reguliere onderwijs dat ze iets meer opging in de groep. Dat maakte het makkelijker om contacten op te doen en daardoor had ze ‘heel sterk het gevoel dat [haar] wereld groter werd’. Door inspanningen van verschillende groepen, waaronder het Koninklijk Instituut tot Onderwijs van Blinden in de jaren tachtig, kwam er vanuit de politiek meer aandacht voor de mogelijkheden. Daarmee openden de instituten zich stukje bij beetje waardoor meer kinderen de mogelijkheid kregen om onderwijs te volgen in het reguliere onderwijs. Een groter contrast met de gesloten instituten van het begin van de twintigste eeuw was er haast niet.

Met dank aan:
Jos en Sonja Sprenkels

Geschreven door:
Myrthe Bleeker en Manon Tietzel