Gebeurtenis Internationale Jaar van Gehandicapten

Gebarentaal en dovengemeenschap

De nieuwe kleren van de keizer zijn een gewaad vergeleken met dit tot op het bot naakte bedrog, dat op z'n best zelfbedrog is.

Dit schreef Nederlands taalkundige Frida Balk-Smit Duyzentkunst in 1979 in het weekblad van de Universiteit van Amsterdam over het dovenonderwijs in Nederland. Op dit moment werd op alle scholen voor doven nog gebruik gemaakt van de ‘orale methode’ of ‘spreekmethode’. Dat hield in dat dove kinderen moesten leren praten en liplezen, in tegenstelling tot het leren van gebaren. Aanhangers van deze spreekmethode waren ervan overtuigd dat men dove kinderen buiten de horende maatschappij zou plaatsen als ze met gebaren opgevoed werden, omdat gebaren moeilijk te leren zouden zijn voor mensen die er niet mee opgevoed zijn.

Emancipatie van onderaf

Deze manier van onderwijs was al jaren de gangbare manier om doven les te geven. In 1880 bijvoorbeeld werd in Milaan op het internationale congres van het dovenonderwijs al besloten dat gebarentaal verboden moest worden bij het onderwijzen van dove kinderen. Hoewel gebarentaal op de meeste Nederlandse scholen onafhankelijk van dit congres ook al uit den boze was, laat het zien hoe universeel deze opvatting was in Europa onder horende docenten aan dovenscholen. Hoewel op school een uitsluitend orale benadering werd gebruikt, gebruikten kinderen buiten de klas echter wel gebaren, al mocht dat niet.

Demonstratie doven en slechthorenden op Binnenhof voor ondertiteling Nederlandstalige tv-programmas - 26 juni 1978. Foto: Rob Bogaerts, Nationaal Archief / Anefo

Onder invloed van de ontzuiling wakkerde in de aanloop naar de jaren 1980 de discussie onder horende onderwijzers weer op. Dit paste in een bredere emancipatiegolf waarin gestreden werd voor homorechten, vrouwenrechten en faciliteiten voor mensen met een beperking. Opvattingen over mensen met beperkingen veranderden. Het dovenactivisme heeft zich echter als onafhankelijke tak ontwikkeld en heeft zelf een groot aantal op zichzelf staande organisaties opgericht. In deze periode zijn bijvoorbeeld het eerste ontmoetingscentrum voor doven in Amsterdam en Doven-homovereniging Roze Gebaar tot stand gekomen. Deze organisaties zetten zich in voor het realiseren van bewustzijn voor gebarentaal binnen de horende omgeving en het verbeteren van de positie van doven in Nederland. Kenmerkend voor deze verenigingen is ook het internationale karakter dat zich kon ontwikkelen door het gebruik van gebarentaal. De taalbarrière bij gebarentaal veel kleiner is dan bij gesproken taal en dus is communicatie met mensen uit het buitenland eenvoudiger. Ook werd er gedemonstreerd voor bijvoorbeeld ondertiteling op televisie en werkeloosheid onder doven.

Acteur Willem Nijholt bij de opening van het eerste doven-ontmoetingscentrum in Amsterdam in 1982 waar hij een toespraak in gebarentaal gaf. Foto: Marcel Antonisse, Nationaal Archief / Anefo

In de jaren 1970 en ’80 kwam er langzaam meer interesse voor gebarentaal in het onderwijs. De aanleiding voor deze nieuwe appreciatie was de Wereldconferentie over doofheid in Kopenhagen. Hier kwamen Nederlanders in aanraking met kinderen die van jongs af aan onderwezen waren in gebarentaal. Truus van der Lam, de toenmalige directeur van de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK), blikte in het jubileumboek terug op dit congres: ‘In Kopenhangen stelden we met eigen ogen vast dat gebarentaal iets is wat we dove kinderen niet mochten onthouden.’ Daarnaast werd de zelfstandigheid van Amerikaanse doven als voorbeeld genomen voor het Nederlandse onderwijs. Vanuit de ouders van de dove kinderen en de gemeenschap zelf is vervolgens druk uitgeoefend op de docenten en overheid. Er kwam een vraag om documentatie en organisatie van het onderwijs in gebarentaal.

Onderzoek en resultaten

Ben Tervoort. Foto: Rob Bogaerts, Nationaal Archief / Anefo

Niet alleen activisten, maar ook activistische wetenschappers werden hierdoor geactiveerd. In de jaren 1980 werd voor het eerst onderzoek gedaan naar gebarentaal. Langzaam maar zeker kwam het besef dat het van groter belang was dat er met dove kinderen gecommuniceerd werd dan de manier waarop dat gebeurde. Er werd onderzoek gestart naar de effectiviteit van de verschillende onderwijsmethoden. In de jaren 1970 kwam ‘Totale communicatie’ op onder taalkundigen. In het boekje Wie niet horen kan moet maar zien pleit bijvoorbeeld Ben Tervoort op basis van Amerikaanse voorbeelden voor deze methode. Volgens hem moest het Nederlandse onderwijs zich realiseren dat de dove het recht heeft om doof te zijn. Immers, ‘Op het moment dat de doven werkelijk het recht krijgen om doof te zijn, bestaat er geen ‘methodenstrijd’ meer, maar begint de revalidatie van doven. Revalidatie betekent ‘iemand geven wat hem toekomt’ en niet, zoals tot nu toe: dát geven wat wij – de horenden – vinden dat hem gegeven moet worden.’

Handen uit de Mouwen, het woordenboek voor gebarentaal uit 1988.

Ben Tervoort heeft zich in de 20e eeuw enorm ingezet voor het verbeteren van welzijn voor dove kinderen in het onderwijs. Als eerste taalkundige ter wereld legde hij de grondslag voor onderzoek naar gebarentaal. Ook begon hij aan de Universiteit van Amsterdam in 1981 in samenwerking met de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind het onderzoeksproject KOMVA (‘Onderzoek naar de verbetering van de kommunikatieve vaardigheden bij dove kinderen en dove volwassenen’). Er werd voor dit onderzoek in samenwerking met ongeveer honderd dove mensen meer dan 15.000 gebaren vastgelegd die mensen in verschillende regio’s van Nederland gebruikten. Het resultaat hiervan was het in 1988 gepubliceerde grammatica- en woordenboek voor gebarentaal ‘Handen uit de Mouwen’. Met dit woordenboek konden horende ouders van dove Kinderen beter met hen leren communiceren. Ook werden er cursussen voor deze ouders georganiseerd. Door het leren van taal die ze natuurlijk konden verwerven op jonge leeftijd hadden deze kinderen een beter uitgangspunt om zich uit te drukken en te leren lezen.

Impact op de levens van doven

Historisch gezien is het namelijk om een veelvoud aan redenen altijd moeilijker geweest voor doven en slechthorenden om te leren lezen dan voor horenden. Horende kinderen leren Nederlandse zinsstructuur namelijk door het te horen, terwijl dove kinderen de grammatica van gebarentaal leren. Hierdoor zijn in het verleden een hoop overheidscampagnes aan veel van hen voorbijgegaan. Een schrijnend voorbeeld hiervan is dat het percentage homoseksuele doven met HIV of aids aanzienlijk hoger is dan het percentage horenden. De geschreven informatie is niet altijd voor hen toegankelijk en er is te weinig informatie expliciet gericht op homoseksuele doven. Dit betekent dus ook dat ondertiteling op televisie voor een deel van de doven ook niet effectief is. Voor Boer zoekt Vrouw is dit misschien niet zo erg, maar bij het volgen van politieke debatten bijvoorbeeld zorgt dit voor problemen. In Nederland wordt tot nu toe enkel op Prinsjesdag en Koningsdag een doventolk ingezet. Tweede-Kamer debatten en persconferenties worden bijvoorbeeld niet vertaald. Op deze manier wordt het doven en slechthorenden niet toegestaan volwaardig burgerschap uit te oefenen. In gevallen van crisiscommunicatie is het nog nijpender dat er niet duidelijk gecommuniceerd wordt via nieuwskanalen. Voor veel doven was het nieuws rondom de schietpartij van 18 maart 2019 in Utrecht moeilijk te volgen. Er ontbrak bij de berichtgeving zowel een tolk als ondertiteling.

Wetsvoorstel 'Wet erkenning Nederlandse Gebarentaal'. Bron: Tweede Kamer

Het activisme van de dovengemeenschap heeft ervoor gezorgd dat doven bijvoorbeeld tegenwoordig hoger opgeleid zijn dan twintig jaar geleden. Dit heeft ervoor gezorgd dat deze groep minder kwetsbaar is geworden. Het blijft echter belangrijk om als samenleving de rechten en faciliteiten voor doven te bewaken. De economische crisis van 2008 had bijvoorbeeld een enorme impact op de beschikbaarheid van doventolken. Voor de dovengemeenschap beperkt dit hun mogelijkheden in de openbare ruimte. In Nederland zijn er 1.5 miljoen mensen met een gehoorbeperking. Tienduizenden van hen hebben moeite met het lezen van ondertiteling.

 

De voorgenoemde voorbeelden illustreren waarom de wettelijke verankering van Gebarentaal voor veel doven zo belangrijk is. Het draagt bij aan een volwaardige participatie aan de samenleving en versterkt de positie van gebruikers. In plaats van dat het een ‘hulpmiddel’ is voor doven om te communiceren, wordt het erkend als een volwaardige taal. In 2019 is er door verschillende tweede kamerpartijen een wetsvoorstel ingediend waarmee gebarentaal officieel als taal erkend zou worden in Nederland. Gebarentaal is de eerste taal van bijna 15.000 mensen in Nederland. Anders dan Nederlanders, Duitsers of Fransen hebben ze geen ‘thuisland’ waar hun taal een gegeven recht is. Om deze reden moet door deze Nederlanders continu gestreden worden voor het simpele recht om toegesproken te worden in hun eigen taal. Door de wettelijke vastlegging van gebarentaal erkent de Nederlandse overheid dat de dove het recht heeft om doof te zijn.

Susan Brunsting & Lina Smit