Gebeurtenis Covid-19 en Geschiedenis

Geaccepteerd, maar niet erkend

Van een verboden taal in het dovenonderwijs naar een geaccepteerde, maar niet erkende taal in de samenleving

Machiel Ouwerkerk stoorde zich al langere tijd aan de slechte informatievoorziening voor doven in tijden van crisis, zoals bij de tramaanslag in Utrecht in 2019. Tijdens de covid-19-crisis was Machiel er klaar mee, hij kwam in actie. ‘s-Hertogenbosch, 2020. Foto: NOS Journaal.

‘Waar is de gebarentolk voor doven in tijden van crisis?’ stond geschreven op het bord dat de 26-jarige dove Machiel Ouwerkerk vasthield tijdens de live uitzending van het NOS-journaal op 10 maart 2020. Machiel had niet verwacht dat zijn actie zo snel resultaat zou opleveren. Binnen twee dagen werd de aanwezigheid van een tolk gebarentaal de norm tijdens covid-19-persconferenties, al benadrukt Machiel dat hij hier niet alleen voor heeft gezorgd. Er werd al veel langer voor gestreden in de dovengemeenschap. Machiel kon eindelijk de conferenties in zijn moedertaal volgen: de Nederlandse Gebarentaal (NGT). Enkele maanden later, in oktober, heeft Machiel zijn actie zelfs bijgedragen aan een monumentale overwinning van de dovengemeenschap: de overheid besluit om NGT als officiële taal te erkennen. Maar wat was de status van gebarentaal in het verleden en wat heeft ertoe geleid dat Machiel daar moest staan?

Aangezien de overheid er zo lang over heeft gedaan om de gebarentaal te erkennen is het geen verrassing dat het gebruik van de taal ook een complex verleden heeft. De miskenning van gebarentaal is daarnaast sterk gelinkt aan het dovenonderwijs en de methoden die op de doveninstituten werden gebruikt om de studenten te onderwijzen. De oorsprong van de gebarentaal brengt ons dan ook terug naar een klein huis aan de Brugstraat in Groningen in 1790, het huis van de dominee Henri Daniel Guyot (1753-1828), de stichter van het eerste doveninstituut in Nederland: het H.D. Guyot Instituut.

De 'Oud-Hollandsche Methode'

Nadat Guyot een dovenles van Charles-Michel de L'Epée (1712-1789) bezocht in 1784, de stichter van het eerste doveninstituut in Parijs, besloot Guyot een doveninstituut te openen in Groningen. Rotterdam, 1872. Tekening: Groninger Archieven.

Guyot ontwikkelde de ‘Oud-Hollandsche Methode’. Dit was een gemengde methode waardoor dove studenten zowel leerden te gebaren en waar mogelijk, om te spreken. Zijn doel was om de studenten voor te bereiden op een onafhankelijk leven in de horende samenleving. Het instituut werd in korte tijd populair. Studenten, van verschillende klassen en religies, kwamen vanuit het hele land naar Groningen om daar naar school te gaan. Dit betekende dat de studenten hier ook verbleven, omdat het voor velen niet realistisch was om elke dag heen en weer te reizen. Het aantal studenten groeide tussen 1790 en 1815 van tien studenten naar 144 studenten. Guyot moest al gauw zijn huis aan de Brugstraat inruilen voor grotere locaties en eindigde uiteindelijk aan de Ossenmarkt. Na het succes in Groningen werden ook op andere plekken in Nederland doveninstituten opgericht, namelijk in Sint-Michielsgestel, Rotterdam, Leiden en Amsterdam.

De dovengemeenschap

Reünisten van het Guyot Instituut vieren samen het 160-jarig bestaan van de school. De laatste jubileumviering was in 2015, meer dan duizend doven en slechthorenden kwamen naar de viering van het 225-jarig bestaan van de school. Academiegebouw, Groningen, 1950. Foto: Persbureau Folkers, Groninger Archieven.

Het instituut functioneerde niet alleen als school, maar verrijkte ook het sociale leven van de studenten. Uit brieven van oud-leerlingen van het Guyot Instituut blijkt namelijk dat zij na het schoolverlaten nog steeds samenkwamen. Doordat studenten op doveninstituten met elkaar opgroeiden, een taal deelden en tegen dezelfde problemen opliepen in de maatschappij, ontstonden er hechte dovengemeenschappen met een eigen dovencultuur.

In de horende wereld werden doven, tot circa 1980, vaak als hulpbehoevend gezien, hun oren waren ‘defect’, iets wat opgelost moest worden en wat soms zelfs met domheid in verband werd gebracht. Zelfs vandaag de dag zijn vragen, zoals ‘kun jij wel lezen?’ of ‘wil jij niet leren praten?’ niet vreemd voor Machiel. Doven worden in de horende wereld vaak onderschat en krijgen al gauw een label vanwege hun doofheid. Machiel legt uit dat doven vroeger bijvoorbeeld vrij makkelijk de stempel ‘arbeidsongeschikt’ kregen, simpelweg om het doof zijn. ‘Ja, we zijn doof, maar dat betekent niet dat we geen diploma’s kunnen halen, we kunnen alleen niet horen’ legt Machiel uit. ‘Het voelt soms alsof ik moet opboksen tegen de horende wereld. De dovengemeenschap is daarentegen bijna een soort zuurstof voor mij. Een plek waar ik gelijkwaardig ben, waar ik mij niet hoef aan te passen, en waar ik mijzelf kan uitdrukken in mijn moedertaal. Juist dit is zo belangrijk voor de ontwikkeling van een eigen identiteit’ zegt Machiel. Daarom is de erkenning van de gebarentaal zo belangrijk, want als jouw moedertaal niet wordt erkend, wordt in feite gesuggereerd dat je niet mag zijn wie je bent, want de taal bestaat officieel niet, maar wie mag je dan wel zijn?

Ja, we zijn doof, maar dat betekent niet dat we geen diploma’s kunnen halen, we kunnen alleen niet horen

'Leer maar spreken'

Het was alleen niet altijd mogelijk voor doven om zichzelf te kunnen uiten in hun moedertaal. In 1880 werd tijdens het internationale congres van het dovenonderwijs in Milaan aangeraden om alleen de spreekmethode toe te passen in het dovenonderwijs. Dit betekende dat de studenten leerden liplezen en spreken. ‘Leer maar praten, dan kun je het beste meedraaien in de horende maatschappij’ was de houding. Deze aanbeveling leidde internationaal in grote mate tot een verbod op het gebruik van gebarentaal in het dovenonderwijs. Dit wordt gezien als de start van honderd jaar onderdrukking.

Studenten van het Guyot Instituut proberen te raden wat de docent zegt. Dit was onderdeel van de spreekmethode, de methode die werd gebruikt op het Guyot Instituut van 1864 tot 1980. Groningen, 1909. Foto: P. Kramer, Groningen Archieven.

De aanbeveling van het congres had alleen weinig invloed op het dovenonderwijs in Nederland, er werd namelijk vanaf 1864 al voornamelijk gebruik gemaakt van de spreekmethode. Aan welke methode de voorkeur werd gegeven verschilde per doveninstituut en per periode. De instituten in Leiden, Rotterdam en Amsterdam gebruikten van begin af aan al de spreekmethode. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht toont Corrie Tijsseling, initiatiefnemer van DisPLACE en senior onderzoeker bij Kentalis, in haar proefschrift aan dat het instituut in Sint-Michielgestel het langst vasthield aan het gebruik van gebarentaal in het onderwijs, namelijk tot en met 1918. Het Guyot Instituut was daarentegen in 1864 al overgegaan op de spreekmethode. Toch wordt het Guyot Instituut positiever gewaardeerd dan het instituut in Sint-Michielgestel, terwijl op het laatste instituut langer gebaard mocht worden.

Ook al mochten de studenten alleen nog gebruik maken van de spreekmethode tijden de lessen, de studenten bleven onderling wel gebaren. Groningen, 1909. Foto: P. Kramer, Groninger Archieven.

Tijsseling heeft dit gegeven aan de dovengemeenschap voorgelegd en ‘uit deze gesprekken kwam naar voren dat dit niet zozeer om de gekozen methode ging, maar met name om de manier hoe er over doven werd gedacht en hoe zij werden bejegend. Het gevoel van acceptatie was belangrijker dan welke methode er werd gebruikt op het instituut.’

De tijden zijn veranderd

Vanaf 1977 werd er afgeweken van uitsluitend gebruik van de spreekmethode in het dovenonderwijs, maar de gevolgen van het verbod zijn vandaag de dag nog steeds voelbaar. Generaties die zijn opgegroeid met een verbod op gebarentaal in het onderwijs werden veelal gestraft als ze toch gebaarde. Hierbij werd zelfs gebruik gemaakt van lijfstraffen, waaronder met de liniaal op de handen slaan. Doven mochten zichzelf niet zijn, het recht op een taal werd hun afgepakt en daarmee ook hun cultuur. Deze generaties groeiden op in een periode waarin gebarentaal werd gezien als iets om je voor te schamen, een taal die werd geridiculiseerd en soms zelfs als ‘apentaal’ werd gezien. Onbewust kon dit gevoel van schaamte ook aan een nieuwe generatie worden doorgegeven: ‘ga maar niet in het openbaar gebaren, dan kijkt iedereen naar ons’. De erkenning van de gebarentaal is een bevestiging voor deze generaties dat de tijden zijn veranderd, de gebarentaal wordt nu erkend als een volwaardige taal met een eigen grammatica. Niets om je voor te schamen.

Ga maar niet in het openbaar gebaren, dan kijkt iedereen naar ons

Trots op gebarentaal

Het weer mogen gebruiken van gebarentaal in het dovenonderwijs kwam voornamelijk door een verandering van de visie op gebarentaal vanaf de jaren zeventig. Er kwam meer interesse voor gebarentaal onder de linguïsten, wat onder andere voor het eerste gebarenwoordenboek zorgde in 1988. Doofheid werd vanaf de jaren tachtig ook steeds minder als een ‘defect’ bestempeld. Er kwam namelijk meer onderbouwing voor het idee dat doofheid niet zozeer een medisch probleem is, maar een beperking die wordt opgelegd door de horende samenleving. Doofheid is geen beperking, maar doordat de samenleving vasthoudt aan auditieve communicatie blijven doven beperkt. Bijvoorbeeld, als er bij persconferenties geen tolk gebarentaal aanwezig is, worden doven automatisch buitengesloten van de informatievoorziening.

De dovengemeenschap zelf werd ook steeds trotser op hun taal. Als gevolg nam de vraag naar de erkenning van gebarentaal vanaf de jaren tachtig ook sterk toe vanuit de dovengemeenschap. Den Haag, Binnenhof, 18 januari 2001. Foto's: Cultureel Erfgoed voor Doven

Vanaf de jaren tachtig waren er vele initiatieven vanuit onder andere organisaties zoals Dovenschap, opgericht in 1997 om de belangen van doven en/of gebarentaalgebruikers te behartigen, en protestmarsen georganiseerd, waarvan de eerste op 18 januari 2001 werd gehouden, met de vraag om gebarentaal te erkennen. De taal werd inmiddels namelijk wel geaccepteerd, maar nog steeds niet erkend. Tijdens de protestmarsen werden toespraken gehouden van onder andere Marjan Stuifzand, voormalig voorzitter van Dovenschap. Ondanks de vele initiatieven nam geen enkele overheidsafdeling de verantwoordelijkheid om actie te ondernemen.

Machiel is blij dat hij de persconferenties eindelijk in zijn moedertaal kan volgen. Foto: privécollectie Machiel Ouwerkerk

De coronacrisis heeft maar al te goed laten zien dat Nederland in tijden van crisis de dovengemeenschap buitensluit. De inzet van een tolk gebarentaal tijdens persconferenties was in eerste instantie niet geregeld, daar moest Machiel iedereen op wijzen, het verplichte mondkapjesgebruik maakt communicatie erg lastig voor doven, maar ook een gehoorapparaat werkt niet mee op anderhalf meter afstand. Nederland heeft nog veel te leren als het erop aan komt om de dovengemeenschap volledig mee te laten doen in de samenleving, maar de coronacrisis lijkt het onmogelijke ook mogelijk te hebben gemaakt: de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal.   

Gewoon mezelf kunnen zijn

Op de vraag wat Machiel hoopt dat de erkenning van gebarentaal met zich mee zal brengen antwoord hij: ‘er is al veel goed geregeld voor doven, zoals de beschikbaarheid van tolken. Ik krijg dan ook wel de vraag waarom het dan nog zo belangrijk is om de gebarentaal te erkennen. Alles is toch al goed geregeld en gebarentaal wordt inmiddels toch geaccepteerd in de samenleving? De erkenning van gebarentaal gaat voor mij niet zozeer om wijzigingen of nieuwe regelgeving, het gaat erom dat ik erkend word. Ik wil volledig mee kunnen doen in de maatschappij en dezelfde kansen krijgen als horende mensen. Uiteindelijk gaat het erom dat mensen accepteren wie ik ben, dat ik als volwaardig word gezien en gewoon mezelf kan zijn’.

Met dank aan: Jelle Kamstra, Machiel Ouwerkerk, Maaike Spits en Corrie Tijsseling

Geschreven door: Marith Danhof